|
|
Over mijn grafiek, tekeningen, installaties en sieraden...
|
|
Bestaan is reizen. Een kunstwerk een kleine wereld. Met de aarde, de lucht en het water als decor. Zeppelins, schaduwen, bijen, meisjes...
ik laat ze zweven en zwerven. Hun weg zoeken. Maar er schuilt iets vreemds in dit 'reizen'. Hoewel de suggestie van beweging wordt gewekt,
staat de scène stil. De ruimte is als een vacuüm waarin alles lijkt te blijven hangen. En waar je blik naartoe wordt gezogen.
Wat is daar dan nog meer te zien? Een bonte verzameling van bladeren, bloemen, sierlijke stelen, vingerafdrukken, vlekken en vlakken...
Je zou haast verdwalen, ware het niet dat tegelijkertijd een soort raamwerk opdoemt, dat houvast biedt en het geheel verbindt. Bijvoorbeeld
een in structuren van planten aangebrachte ordening. En de horizon met eronder het ritme van uitwaaierende perspectieflijnen. Of het
geometrische web van gele waslijn draden, onderdeel van een installatie met vilten waterlelies.
De vele kleine elementen hebben regie nodig, anders gaan ze hun eigen gang. Tegelijkertijd moet je een beetje mild voor ze zijn. Zodat
hun spontaniteit niet verloren gaat. De natuur is eigenlijk óók een grote installatie. Aan de groei, het instandhouden en het verval van
bomen, planten en dieren liggen wetmatigheden ten grondslag. Alles ontstaat in het krachtenveld tussen vaststaande principes en toeval.
Zo. De ruimte van het papier en de werkelijke, driedimensionale, ruimte, heb ik met het voorgaande aardig gevuld en ingericht. Maar betekent
'ruimte' niet juist dat er ergens leegte is? Leegten doemen terloops op, uit het niets. Je kunt ze proberen te vatten. Onderdeel maken van de
totale omgeving. Een omgeving die de ene keer weids is, onbegrensd, vervlietend. En dan weer besloten.
Ik heb de constante neiging voor- én achtergrond op die manier te definiëren. Daarom beschouw ik mijn werken als landschappen. Oók een geëtst
portret met abstracte vormen in de marge. Het gaat erom hoe zo'n figuur en het 'landschap' zich tot elkaar verhouden.
De letterlijke proporties zijn eveneens inzet bij dit spel. Een minuscuul vrouwtje springt uit een kelk. Alleen op de wereld. Zie, de maatvoering
klopt van geen kant! Het is het leven bekeken vanuit kikvors perspectief, vanuit het gevoel 'zij zijn groot, en ik is...' Het is de afzondering
nog verder benadrukt.
|
Kortom, ik mag graag een beetje verwarring zaaien met contrasten. Dat is niet altijd zo geweest. Aan het begin was er kleurrijke harmonie.
Op de academie kwam het grafisch zwart-wit denken. Zwart, wit en grijs geven een werk - in al hun eenvoud - vanzelf iets kernachtigs. Kleuren
kunnen makkelijk verstrooien, ons van de essentie wegleiden. Eerst mij, dan jou. Maar ik kan niet langer om ze heen. Tegenover de zwart-wit
partij doemt nu telkens een parallel universum op. In kleur. Het één versterkt het ander. Net als de lijntekening het volgelopen vlak, abstractie
figuratie en metaal vilt.
Etsen is sowieso de boel verdraaien. Een afdruk onthult immers het spiegelbeeld van de voorstelling in de zinkplaat. Dingen omkeren wordt een tweede natuur.
Is het resultaat niet naar wens, dan inkt ik een diepdruk in als hoogdruk, hetgeen een 'negatief' oplevert van de oorspronkelijke versie, herinnerend
aan wat het beeld ééns was. En vice versa. Zelfs letters moeten eraan geloven.
Sinds een poosje zaag ik de geëtste vormen uit het metaal. Monnikenwerk, maar dan heb je ook wat: tientallen zinnenprikkelende platen en reststukken
om eindeloos mee te schuiven, tot het goed is. Pas onder de pers komt alles samen, laag over laag. De fragmenten stansen reliëfs in het vel, waardoor
ze toch hun eigen, op zichzelf staande karakter behouden. In plaats van een oplage te drukken, hergebruik ik de platen voor nieuwe prenten. Ik noem
deze methode: 'collage etsen'.
Tot zover. Ik heb het gehad over onbekende wegen, momentopnamen, orde en chaos, het onvoorziene, leegten, landschappen, isolement, tegenstellingen en
het ambacht. Er valt nog wel meer te vertellen, maar waarom verwoorden wat reeds verbeeld is? Het is met teksten over kunst al net als bij kunstwerken:
je mag niet te veel verklappen, anders is de jeu eraf. En je moet weten wanneer het genoeg is. Punt.
Véronique Driedonks
|
|
|
Afstudeerspeech
Arjanne van der Spek |
|
Véronique,
Er is iets in het werk van Véronique, in haar vormentaal,
dat me aan Wenen doet denken. Ik heb het sinds het
tweede jaar een paar maal met haar daarover gehad,
wat is dat dan, dat Wenen?
Ja, bij Wenen denk je aan Freud en Klimt en Schiele, en
ook Hundertwasser. Wat heeft dat alles dan met
Véronique's werk te maken?
Ja, dat is lastig zo uit te leggen, ik kan het met een
wedervraag beantwoorden:
Hoe kan het dat iets dat zo bescheiden is tegelijkertijd
ook zo krachtig kan zijn? Een simpele vorm, geen
visuele hoogstandjes, en toch nogal nieuw en nog nooit
gezien. Is er dan iets van de Klimt-taal, van de taal die
over het net ontdekte onderbewustzijn spreekt en
tegelijkertijd ook over de wil tot versieren?
Dat het werk twee kanten heeft is duidelijk, een
statigheid doet zich voor, en daarnaast dan die vrolijke
neiging vormen, zelfs de eenvoudigste, door herhaling
tot patronen te laten worden.
Dit alles was de laatste jaren steeds in het werk van
Véronique aanwezig.
En toen ontstond ineens de boomjurk die voor een
speciale plek en gelegenheid gemaakt is, namelijk het
tuinenproject 'de Uytwijck' met studenten uit Arnhem en
studenten van Giuseppe Penone uit Parijs. En het
materiaal vilt diende zich aan en toen vielen voor mijn
gevoel alle daarvoor gemaakte aanzetten op hun plaats
en is er een prachtige serie ontstaan, die naar ik hoop
veel tot gevolg zal hebben.
Het werk heeft ineens volume en formaat. Het is niet
Weens. Het is Véronique's. |
|
|